Een leeg graf en een opgestane Heer
De evangelieschrijver Johannes vertelt het verhaal van de opstanding van Jezus in verschillende scènes, waarmee hij laat zien hoe het geloof in de opstanding écht doorbreekt in de levens van de discipelen.
Op de eerste dag van de week, de eerste dag na de sabbat, ging Maria Magdalena vroeg naar het graf waar Jezus op vrijdag in was gelegd. Ze hadden zijn lichaam in linnen doeken gewikkeld met een mengsel van mirre en aloë. Het was nog donker toen Maria bij het graf kwam en ze zag tot haar schrik dat de steen was weggerold. Wat was er gebeurd?! Ze draaide zich om en ging snel naar Petrus en Johannes om te vertellen wat ze had gezien: de steen is weg! ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en we weten niet waar ze Hem nu hebben neergelegd’ (Johannes 20:2 NBV).
De discipelen renden naar het graf. Johannes rende zelfs voor Petrus uit. Hij boog zich naar voren om naar binnen te kijken, maar zag Jezus niet. Petrus ging wel naar binnen. Beiden zagen de doeken liggen. Netjes opgerold, wat best vreemd was, want door de olie en kruiden zouden de doeken zo stijf zijn geworden dat ze niet konden worden opgerold zonder te breken of te scheuren. En over dat moment dat hij de opgerolde windels zag, schreef Johannes over zichzelf: Hij zag het en geloofde het (Johannes 20:8). Johannes kwam hier tot geloof – door het zien van de opgerolde doeken. Nog niet eerder had hij de Schrift begrepen en daardoor geweten dat Jezus écht zou opstaan uit de dood.
De discipelen gingen terug naar huis. Waarmee de eerste scène die Johannes schetst ten einde komt: de discipelen Petrus en Johannes waren bij het graf, en vonden in dit graf niet hun gestorven Jezus, maar wel het geloof in de opgestane Heer.
Maria
En dan pakt de verteller het verhaal weer op en komt terug bij Maria. Zij was teruggekeerd naar de begraafplaats en stond huilend naast het graf. Haar Heer en Heiland was verdwenen. En terwijl ze óók in het graf keek, zag ze daar twee mannen in witte kleding zitten, twee engelen. Een aan het voeteneinde en een aan het hoofdeinde van de plek waar Jezus had gelegen. De engelen vroegen haar waarom ze huilde. En Maria vertelde snikkend dat háár Heer was weggenomen en dat ze niet wist waar ze Hem naartoe hadden gebracht.
Toen Maria zich omdraaide, stond Jezus achter haar, maar ze herkende Hem niet. En ook Hij zei tegen haar: ‘Waarom huil je? Wie zoek je?’ En Maria, die dacht dat de tuinman daar stond, vroeg Hem waar Hij het lichaam had neergelegd. Toen noemde Jezus haar naam: ‘Maria!’ Haar ogen herkenden Hem niet, maar zijn stem raakte haar hart. Ze draaide zich om: ‘Rabboeni!’ Dat is ‘Meester’ in het Aramees. Eén woord van Jezus veranderde de hele situatie. Hij leeft! En Hij sprak met haar!
Maria wilde Jezus vastpakken, maar dat mocht niet. ‘Raak me niet aan’, zei Jezus, ‘want Ik ben nog niet opgestegen naar Mijn Vader’. Maar Jezus had een opdracht voor Maria: ‘Ga naar mijn broers en zussen en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar Mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar Mijn God die ook jullie God is’ (Johannes 20:17).
In een paar zinnen zei Jezus heel hier veel. Allereerst mocht ze Hem niet meer aanraken, dat was lastig te begrijpen omdat Jezus een weekje later Thomas wel uitnodigde om Hem aan te raken. Maar Johannes liet hiermee zien dat Jezus in een andere relatie tot zijn volgelingen was komen te staan. Zijn verheerlijking was al begonnen (Johannes 13:31) die overging in de verhoging aan het kruis (3:14, 8:28) die weer zou overgaan in zijn hemelvaart (12:32). Jezus was hier al op weg naar zijn Vader, die nu ook de Vader is van de discipelen. En de zinnen ’raak me niet aan’, kun je ook vertalen als ‘houd me niet vast’.
Discipelen
Van de ochtend verplaatst het verhaal zich nu naar de avond van dezelfde dag. De discipelen waren bij elkaar en hadden de deur op slot gedaan, vanwege angst voor de autoriteiten. Plotseling stond Jezus midden in de kamer en zei: ‘Vrede zij met jullie’. Jezus liet zijn handen met de wonden van de spijkers zien en zijn zij, en zei nog een keer: ‘Vrede zij met jullie. Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik jullie nu uit.’ Waarna Hij op hen blies en zei: ‘Ontvang de Heilige Geest. En als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven en vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.’
En dan is er nog een laatste scène. Want op het moment dat Jezus voor de eerste keer ineens in de ruimte stond, was Thomas er niet bij. Hij geloofde er niets van. Pas als hij de wonden van de spijkers in Jezus’ handen ziet en voelt en zijn hand in zijn zij kan leggen, zal hij geloven in de opstanding.
Acht dagen later, toen de discipelen opnieuw bij elkaar waren, stond Jezus opeens weer in hun midden. Hij begroette ze op dezelfde manier: ‘Vrede zij met jullie’. Jezus keek naar Thomas die er dit keer wel bij was: ‘Kom, kijk en voel. De wonden in mijn handen en mijn zij. Wees niet ongelovig, maar gelovig’. En Thomas riep het uit: ‘Mijn Heer, mijn God!’ Waarna Jezus tegen Thomas zei: ‘Je gelooft omdat je mij hebt gezien, maar gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven’ (Johannes 20: 26-29 NBV).
Herkenning
Johannes neemt in zijn evangelie veel ruimte voor de verhalen rondom de opstanding van Jezus. We zien de discipelen en Maria heen en weer lopen, op zoek naar hun gestorven Jezus, maar uiteindelijk legt iedereen een geestelijke reis af naar de herkenning van de Opgestane Heer. Maria was verblind door haar tranen en zocht haar Meester, maar haar ogen gingen pas open toen Hij haar naam noemde. Petrus en Johannes hoopten Jezus te vinden in het graf, maar in plaats daarvan vonden ze geloof toen ze de opgerolde doeken zagen liggen. De discipelen hadden de deur op slot gedaan uit angst voor de autoriteiten en niets wees erop dat ze Jezus verwachtten, maar Hij was er ineens. In hun midden. En Thomas kon het pas geloven als hij zelf de wonden kon zien en voelen, maar Jezus verweet hem niets, en nodigde hem slechts vriendelijk uit om te kijken en te voelen.
Johannes wilde ons leren om op een andere manier naar Jezus te kijken. Niet langer aards, maar met geestelijke ogen. Zodat we gaan zien wie Hij werkelijk is: de Zoon van God die de macht van zijn Vader op aarde laat zien (20:30). En zijn discipelen met een volmacht om te vergeven en te genezen, uitzendt, zoals zijn Vader Hem uitzond. Met die opdracht laat Hij je niet alleen. Jezus beloofde de Trooster, de Plaatsvervanger die ons in herinnering zal brengen wat Hij ons heeft geleerd, waarna Hij op zijn discipelen blies.
Op deze Paasdag is niet alleen het graf open, maar ligt de wereld open. Jezus stuurde allereerst Maria op pad met het goede nieuws van zijn opstanding, en op diezelfde dag zijn discipelen en daarna ons. Gezonden, zoals Jezus door de Vader is gezonden om alle mensen te heiligen met de waarheid (17:17) en hen lief te hebben, zoals de Vader en de Zoon elkaar liefhebben (17:23).
Maartje Dekens