Skip to main content
12 december 2023

Exodusserie Stef Schagen

Artikel 1 (Opwekking Magazine 669) – ‘Heer, ik wil U kennen!’

God openbaarde zich aan Mozes (Exodus 34). In een vervolgserie staat Stef Schagen stil bij de verschillende karaktereigenschappen die God in dit gedeelte over zichzelf zegt. Maar in dit openingsartikel laten we ons eerst inspireren door de hartenkreet en het verlangen van Mozes.

Mozes had Gods kracht leren kennen door de grote tekenen die de Heer had gedaan bij de uittocht uit Egypte. Maar Mozes verlangde naar meer. Hij wilde Gods karakter kennen.

Met eigen ogen had Mozes God aan de gang gezien. Hij had Hem bij verrassing ontmoet in de brandende braamstruik. Hij had gezien hoe God de farao, de Egyptenaren en hun goden confronteerde in de plagen. Hij had Gods kracht gezien in het splijten van de zee. Ja, Mozes had de sterke arm van God ervaren, toen die een vuist maakte om zijn volk, Israël, van zijn onderdrukkers te bevrijden. ‘Wie is als Hij?’, zongen de Israëlieten dan ook toen zij op de oever aan de overkant van de zee stonden (Exodus 15:11). Wie God aan de gang ziet, kan nu eenmaal niet meer over Hem zwijgen.

Wat zou er al die tijd in Mozes zijn omgegaan? Vanaf het moment dat God hem op een eigenaardige manier had geroepen voor leiderschap, vanuit een braamstruik, had Mozes een intieme omgang met God gehad. Elke dag sprak hij persoonlijk met Hem, en de glans van Gods heerlijkheid was op zijn gezicht af te lezen (Exodus 33:9-11, 34:33-35). Hij had het hart van God horen bonzen, toen God hem vertelde dat Hij de ellende van Israël in Egypte had gezien en dat Hij had besloten in te grijpen (Exodus 3:7-9). Hij had gezien dat God in rook op de berg Sinaï neerdaalde en de donderslagen, bliksemstralen en bazuin gezien en gehoord. Hij had daarna de Wet van God ontvangen.
Op een bepaald moment moet Mozes bij zichzelf gedacht hebben: ‘Wie bént U?! Wie bent U toch, dat U zich zo om ons bekommert en bij ons betrokken wilt zijn?!’ Daarna kon hij zich niet meer inhouden: Doe mij toch Uw heerlijkheid zien! Leer mij U kennen! (Exodus 33:13,18) Zou God zelf die roep bij hem hebben losgemaakt, zoals Hij eerder zijn nieuwsgierigheid had opgewekt toen de braamstruik niet verteerde (Exodus 3:3)?

Verlangen

Exodus 34:6-7 is Gods antwoord op de roep van Mozes. Tot dan toe had Mozes de kracht van God gezien, nu zou Mozes het karakter van God leren kennen. Het werd een moment van ongekende openbaring, want God wil gekend worden. Hij wil niet verborgen blijven (Openbaring 21:3). Hij wil laten zien wie Hij is zodat wij voor altijd aan Hem gekluisterd blijven.
Het zien van de kracht van God maakt mensen nieuwsgierig naar het karakter van God, naar Hemzelf, en het liefst van heel dichtbij. En wie zijn kracht meemaken, beginnen te hunkeren naar zijn karakter. Daar is God het meest op uit: Wanneer Jezus later in Israël is, komen de mensen op de wonderen af, maar de Zoon wil dieper. Hij wil de Vader laten zien en mensen met Hem verzoenen in een eeuwige relatie. Elk teken dat Hij geeft, wekt bij mensen geloof op (Johannes 20:30-31).

Gods karakter

‘Doe mij toch Uw heerlijkheid zien!’, bidt Mozes. God beantwoordt zijn vraag: “Maar wanneer Ik in volle glorie op aarde verschijn, overleef je dat niet, Mozes. Niemand doet dat (33:20). Een mens kan Mij niet aan. Maar Ik hoor de roep van je verlangen. Ik zal mijn achterkant aan je laten zien.”
Dan gaat God voorbij en roept zelf uit wie Hij is. Exodus 34:6-7 staat te boek als ‘de klassieke verklaring van Gods karakter’. Door wat Hij van zichzelf zegt, kunnen wij erop vertrouwen dat het waar is, want God kan niet liegen (Numeri 23:19, Titus 1:2). Wanneer Hij iets zegt, is het betrouwbaar.
De Here ging aan hem (Mozes) voorbij en riep: HERE, HERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar (de schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht (Exodus 34:6-7 – NBG).

Vergeving

Wat God over zichzelf openbaarde, bleef hangen. Wanneer de verspieders terugkeren en het volk met hun ongeloof infecteren, krijgt Mozes met de frustratie van God te maken. God is helemaal klaar met het volk. Hij dreigt het om te brengen en met Mozes alleen verder te gaan. Maar Mozes herinnert God aan wie Hij is, en pleit op grond daarvan voor het volk. Mozes zegt: “Nee, wacht wacht…! Wat zullen de volkeren wel niet van U denken?!”
Nu dan, laat toch de kracht des HEREN zich groot betonen, zoals Gij gesproken hebt: De Here is lankmoedig en groot van goedertierenheid, vergevende ongerechtigheid en overtreding, hoewel Hij zeker niet ongestraft laat, maar de ongerechtigheid der vaderen bezoekt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht. Vergeef toch de ongerechtigheid van dit volk naar de grootheid uwer goedertierenheid, gelijk Gij dit volk vergiffenis geschonken hebt van Egypte af tot hier toe. En de Here zeide: Op uw bede schenk Ik vergeving (Numeri 14:17-20 – NBG).

Echo

Deze openbaring krijgt later ook een echo in de profeten. Wanneer zij bij God pleiten voor Israël herinneren ook zij Hem aan zijn karakter. De profeten erkenden dat de Israëlieten schuldig waren aan afgoderij en morele corruptie, en dat zij oordeel verdienden. Maar zij herinnerden zich ook de enorme goedheid en lankmoedigheid van God, zijn barmhartigheid en dat Hij langzaam tot toorn is. Zij wisten dat God zich weer zou ontfermen. Zoiets als: “U kunt hen wel van U afstoten, maar U bent toch een genadige en lankmoedige God! Dat hebt U zelf gezegd! Vergeef ons Here.”
Dat werd ook hun boodschap aan het volk in de oproep zich te bekeren, want God reageert op wie tot Hem gaan met berouw. Daniël herinnert zich Gods zelfopenbaring aan Mozes (9:9), evenals Nahum (1:3), Nehemia (9:7), Joël (2:13), Jona (4:2), Paulus (Romeinen 2:4, 11:22) en Johannes (1:9).

De profeten kenden het karakter van God. Na oordeel is er bij Hem altijd ontferming. Soms ga je bij Hem over de knie, maar uiteindelijk zit je er weer op, en heeft Hij zijn armen om je heen geslagen en fluistert je toe dat Hij van je houdt. Je kunt niet aan Hem ontsnappen. Israël is daarvan een goed voorbeeld. Gods karakter is de hoop voor de mens, die iedereen in Jezus weer naar huis roept en aan zijn boezem trekt.

In Jezus

Misschien dat je nu zegt: “Maar ik heb het in mijn leven verknald. Het enige dat ik nu verdien is Gods gerechtigheid over alles wat ik heb misdaan. Ik heb geen recht op zijn goedheid”. Hij houdt de schuldige niet onschuldig, staat er. Maar het goede nieuws is: Jezus nam de gevolgen van onze ongerechtigheid op zich. Wie zich met Hem verbinden in geloof krijgen het andere, namelijk Gods genade. In Jezus kwamen genade en gerechtigheid bij elkaar: Jezus nam het oordeel en wij kregen Gods ontferming. Hij zei: “Vader, vergeef het hun want zij weten niet wat zij doen.” Aan het kruis sloeg de Vader zijn armen om de wereld heen en wentelde zijn woede over vernietigend onrecht en zonde op Hem af (Jesaja 52:13-53:12). Aan het kruis werden hemel en aarde met elkaar verzoend (verticaal) maar komen ook genade en gerechtigheid bij elkaar (horizontaal). Je mag naar Hem met alles wat is misgegaan. Hij is een God die vergeeft.

Vervolg

God gaat aan Mozes voorbij en roept zelf uit wie Hij is: HERE, HERE, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw, die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar (de schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht (Exodus 34:6-7 – NBG). In de volgende nummers van Opwekking Magazine gaan we nader op verschillende aspecten van wat God hier over zichzelf zegt.

 

Artikel 2 (Opwekking Magazine 670) – De twee handen van God

God openbaarde zich aan Mozes (Exodus 34). In een vervolgserie staat Stef Schagen stil bij de verschillende karaktereigenschappen die God in dit gedeelte over zichzelf zegt. Deze keer: bewogenheid en genade.

En Hij ging voorbij, de Here, voor hem langs, en riep: Here Here, God, bewogen en genadig, langzaam tot boosheid en groot van gunst en trouw, goedheid bewarende voor duizenden, ongerechtigheid en overtreding en zonde vergevende, maar die de schuldige geenszins onschuldig houdt, de ongerechtigheid van de vaderen bezoekende over de zonen en de zonen van de zonen op het derde en op het vierde geslacht (Exodus 34:6-7, eigen vertaling).
De rechterhand wordt vaak geassocieerd met autoriteit, waarheid en wet, recht en gerechtigheid, en de linkerhand met eigenschappen als barmhartigheid, bewogenheid, vergeving, aanvaarding, geduld en genade. Rechts is de onvermurwbare harde hand, zou je kunnen zeggen, en links de begripvolle, zachte, warme. Misschien is dat ook zo bij God, als wij bovenstaande tekst lezen. Zijn rechterhand vertegenwoordigt zijn gerechtigheid: Hij houdt de schuldige niet onschuldig, zegt God over zichzelf tegen Mozes. Hij rekent af. God doet geen water bij de wijn. Hij sluit in zijn heiligheid geen compromis. Zonde is zonde.

Vader en zoon

Maar God heeft twee handen, niet één. Wanneer Hij zijn armen om je heen legt, krijg je ook zijn warme linkerhand op je leven: zijn vergeving, trouw, bewogenheid, goedheid, genade en begrip. Wanneer je Gods gerechtigheid omarmt, kun je toch ook aan zijn genade niet ontsnappen. Je kunt het met Hem in orde maken, zoals de verloren zoon naar huis terugkeerde in de beroemde gelijkenis in Lukas 15. Wanneer hij thuiskomt, ziet de vader hem al van verre aankomen, rent op hem af, vliegt hem om de hals en kust hem. Wat een warm welkom! Dat is het evangelie ten voeten uit! De vader was zo blij dat hij zijn zoon weer bij zich had, dat die nauwelijks de kans kreeg om zijn zonden op te biechten. Dat is nou typisch God: Hij vergeeft direct en vergeet het (Psalm 103:12 en 65:4). Er is weer een nieuw begin.
Ook dat zegt God over zichzelf tegen Mozes. Sterker nog, zijn toorn duurt maar voor een ogenblik, want zijn genade en barmhartigheid winnen het. God is zo verrukt over ons, dat Hij niet lang boos kan blijven. Psalm 30:5 zegt: Want een ogenblik duurt zijn toorn, een leven lang zijn welbehagen; des avonds vernacht het geween, tegen de morgen is er gejuich!

Ontferming

Dat zien wij in Gods omgang met Israël. Gekrenkt door de Israëlieten vanwege hun vreemde liefdes en corruptie, doet God in zijn toorn het volk een tijd van zich weg en keert zijn gezicht van hen af (Jesaja 64:7, Deuteronomium 31:18, Micha 3:4, Jesaja 59:2 en 8:17). Maar daarna komt er toch weer bewogenheid in zijn hart op en trekt God wie van Hem zijn weer naar zich toe. Hij kon hun ellende niet lang aanzien en ontfermde zich uit medelijden (Deuteronomium 32:36, Richteren 2:18).
In Jesaja 54:7-8 schrijft de profeet hoezeer Gods hart voor hen klopt: Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen; in een uitstorting van toorn heb Ik mijn aangezicht een ogenblik voor u verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid ontferm Ik Mij over u, zegt uw Losser, de HERE. Deze tekst is, zoals zoveel andere, een echo van het karakter van God in Exodus 34:6-7.
Gods affectie is zo diep, dat zijn frustratie niet lang duurt. En hoe diep de toorn ook is, Hij kan je niet uit zijn gedachten krijgen (Jeremia 31:20).

Bewogenheid

Daarom kun je altijd een beroep doen op het zachte hart van God. David deed dat na zijn zonde met Bathseba. In Psalm 51:1 pleit hij bij God op zijn karakter: Toon mij genade, God, naar Uw goedheid, naar Uw grote bewogenheid wis mijn overtredingen uit.
Zou David Exodus 34:6-7 hebben onthouden? Drie Hebreeuwse woorden die David bidt zijn namelijk precies dezelfde: ‘genade’ ( חָנֵּ֣נִי ) ‘goedheid’ ( כְּחַסְדֶּ֑ךָ ) en ‘grote bewogenheid’ ( רֹ֥ב רַ֜חֲמֶ֗יךָ ).Het Hebreeuwse ‘rachamim’ – bewogenheid – betekent broederschap, gevoelens van een broer, moederlijke gevoelens, gevoelens van liefde, affectie, genegenheid. Het komt van ‘racham’ – zacht zijn – en het aanverwante ‘rechem’ betekent baarmoeder. Bovendien staat het in het meervoud (rachamim) en wordt het ook nog eens vergezeld door רֹ֥ב (veel).

David vroeg om de zachte hand van God, niet de harde, en om het ontfermende moederhart van God dat trouw blijft aan een zoon. Je zou misschien wel kunnen zeggen dat de bewogenheid van God de baarmoeder is van de genade van God, en dat het begrip van God voor onze gebrokenheid bepalend is voor het handelen van God wanneer wij bij Hem komen en misschien over de knie gaan. Dat bewogenheid in het meervoud staat en wordt aangezet met ‘veel’ heeft ook iets te zeggen: God benadrukt hoe diep zijn genegenheid voor ons is, als een broer die je niet afwijst, hoe diep zijn affectie is, als een moeder die van je blijft houden, ook al doe je haar pijn.

Beide handen

“Mooi”, zeg je nu misschien, “ik grijp gelijk Gods linkerhand! Dat komt goed uit!” Ja, er is veel genade en geen zonde is zo groot dat Hij die niet kan verzoenen. Als je zijn genade nodig hebt om wat je hebt gedaan, dan kun je bij Hem terecht. Zo is God. Hij neemt je tot zich als een vader, moeder en broer! Maar kun je ooit zeggen: Ik neem wel de linkerhand van God en zijn rechter niet? Ik wil wel zijn barmhartigheid maar niet zijn heiligheid? Kun je Hem maar half aannemen? Als God zijn linkerarm om je heen legt, krijg je ook zijn rechterarm om je heen. Als Hij je genade geeft, krijg je ook zondebesef. Je mag vrijmoedig bij Hem binnenstormen, maar er is ook plaats voor ontzag waardoor je buigt. Sommigen lijken een loopje met Gods genade te nemen en alleen zijn linkerhand te pakken. Voor hen lijkt berouw niet meer nodig. Misschien rennen zij voor zijn rechterhand weg uit vrees.
Toch heb je pas genade nodig als er een wet is die je veroordeelt. De wet is immers de reden waarom je om genade roept. Wanneer je leest dat God de schuldige niet onschuldig houdt en je realiseert je je zonde, dan weet je dat je genade nodig hebt zoals iedereen (Romeinen 3:23). Wie de wet wegneemt, holt dan ook eigenlijk Gods genade uit. Zo komen wet en genade in Gods wereld als een eeneiige tweeling, geboren uit het ene karakter van God, zoals Gods linkerhand nooit zonder zijn rechter komt.

Omhelzing

Misschien dat je nu zegt: “Als Gods rechterhand mij treft, dan blijft er niks van mij over!” Maar in Gods woorden over zichzelf klinkt hoop. Wanneer God zich die dag kenbaar maakt aan Mozes, begint God eerst te vertellen over zijn bewogenheid voordat Hij zich uitspreekt over zijn onvermurwbare gerechtigheid. Daarin ligt een uitnodiging en geruststelling: zijn genade overwint zijn oordeel en zijn diepe bewogenheid temt zijn woede. Zou Gods linkerhand zijn rechter tegenhouden? Er is geen reden voor vrees, zegt God. Kom je naar huis? Mag Ik mijn armen om je heen slaan zoals de vader in de gelijkenis en alles goedmaken? Je bent welkom. Ik wil je. Mijn bewogenheid stilt mijn toorn over je gebrokenheid. Met recht zegt Visje: Genade – straf verdienen en een omhelzing krijgen.

 

Artikel 3 (Opwekking Magazine 671) – God bedwingt zich

God openbaarde zich aan Mozes (Exodus 34). In een vervolgserie staat Stef Schagen stil bij de verschillende karaktereigenschappen die God in dit gedeelte over zichzelf zegt. Deze keer: lankmoedig.

In het vorige artikel in deze serie schreef ik over de handen van God. Zijn rechterhand vertegenwoordigt zijn gerechtigheid: Hij houdt de schuldige niet onschuldig, zegt God over zichzelf tegen Mozes. Hij sluit in zijn heiligheid geen compromis. Zonde is zonde. Maar wanneer Hij zijn armen om je heen legt, krijg je ook zijn warme linkerhand op je leven: zijn vergeving, trouw, bewogenheid, goedheid, genade en begrip. Wanneer je Gods gerechtigheid omarmt, kun je toch ook aan zijn genade niet ontsnappen. Ik wil nog iets meer zeggen over dat beeld van die handen.

Zou Gods linkerhand zijn rechter bedwingen, zijn bewogenheid zijn furie over ongerechtigheid stillen? Hij is ons zó genegen, dat Hij niet gauw afstand van ons kan doen. Hij is zó bewogen en begaan met mensen dat Hij wacht met zijn finale furie en die uitstelt tot het allerlaatste moment. Hij wil ons zó graag. Hij wil dat iedereen de kans krijgt op zijn uitnodiging in te gaan. Maar wanneer Vader God zijn armen om je heen legt wanneer je thuiskomt, dan krijg je zowel zijn linkerhand op je leven – zijn genade – als zijn rechter – zijn gerechtigheid. Je wilt misschien graag op zijn knie zitten en je geliefd voelen, maar soms moet je misschien over de knie. God bedoelt dat niet als straf maar voor groei (Psalm 119:71, Hebreeën 12:6).

Liefde

Hoe graag God een relatie met mensen wil, merk je al gelijk in Genesis 3 wanneer God in de Hof verschijnt en om Adam roept: “Waar ben je?!” Dat klinkt ook door in 2 Petrus 3:9, waar staat: God die niet wil dat er iemand verloren gaat. En in 2 Timotheüs 2:6: God die wil dat alle mensen behouden worden. Die genegenheid van God is de motor van iedere zendeling, die uitgaat naar de natiën om het evangelie van Jezus te verkondigen (Mattheüs 28:18-20). Het is de boodschap van de kerk, die Gods geluid is in haar omgeving (Efeze 3:10). Bewogenheid was de reden waarom de Zoon kwam (Johannes 3:16). God roept mensen terug in zijn Vaderhuis, waar het feest is (Lukas 15). Daar zal Hij zwijgen in zijn liefde en juichen over wie van Hem zijn, want na oordeel komt ontferming, na zijn furie komen zijn liefdevolle armen (Jesaja 54:7-8).
Dit zijn heerlijke teksten om te lezen en veel van deze teksten die de Heilige Geest aan ons schreef in Gods boek, komen uit Gods eigen verklaring over zichzelf in Exodus 34:6-7 waar Hij zich aan Mozes laat zien.

Lankmoedig

Zoals de bewogenheid van God reden is voor zijn genade, zo is het ook de baarmoeder van zijn lankmoedigheid. Alhoewel God in de Bijbel van kaft tot kaft roept dat mensen berouw krijgen en tot Hem terugkeren, het liefst direct, is het vanwege zijn lankmoedigheid dat Hij kan wachten. Gods furie over zonde is terecht, maar toch raakt zijn geduld niet snel op.
Nu weet ik niet welke vertaling je leest, maar in het Hebreeuws staat er voor het woord lankmoedigheid אֶ֥רֶךְ אַפַּ֖יִם . Letterlijk betekent dat: lang van neus. God is niet gauw kwaad, niet licht ontvlambaar. Modern gezegd, God heeft geen kort lontje. Zijn geduld raakt niet snel op.
Het eerste woord, erech, komt van het werkwoord arach, ‘lang zijn’. Opmerkelijk is dat dat in de Bijbel meestal over tijd gaat, vaker dan over formaat. Het kan bijvoorbeeld lang duren voor een profetie in vervulling gaat (Efeze 12:12), er is tijd nodig voor groei (Efeze 31:5), iemand kan lang leven of kort, overleven of niet en iemands dagen kunnen verlengd worden of niet. In al die gevallen wordt arach geschreven. Zo is het ook met God. Hij heeft een lange lont. Hij telt tot tien voor Hij kwaad wordt. God neemt de tijd. Alhoewel Hij roept om onze bekering en alles probeert om ons terug te krijgen, laat God zich niet opjagen. Hij heeft namelijk ook een lange adem, geduld.

Bedwingen

Daarom bedwingt Hij zich, en zijn omgang met Israël is daarvan een mooi voorbeeld. In Jesaja 48:9 gaat het over het uitstel van Gods toorn over Israël dat naar de afgoden gaat in plaats van naar Hem. In het Hebreeuws: לְמַ֤עַן שְׁמִי֙ אַאֲרִ֣יךְ אַפִּ֔י וּתְהִלָּתִ֖י אֶחֱטָם־לָ֑ךְ לְבִלְתִּ֖י הַכְרִיתֶֽךָ׃.
Je zou denken dat God er een keer genoeg van heeft, zijn zelfbeheersing verliest en er een einde aan maakt, afrekent. Maar omwille van Mijn Naam ben Ik lankmoedig en om Mijn roem bedwing Ik Mij voor je, om je niet af te houwen, staat er in het Hebreeuws. De Leidse Vertaling vertaalt dat met: …om mijn roem leg ik voor u mijn toorn aan banden. De NBG zegt: vertraag Ik Mijn toorn en de Statenvertaling: zal Ik Mijn toorn langer uitstellen. De Willibrord van 1995 zegt het anders: bedwing Ik mijn woede en veel Engelse vertalingen hebben: schort Ik Mijn woede op. De recent uitgekomen NBV21 zegt dat God zijn woede in toom houdt en zich inhoudt. Vanuit het Hebreeuws zou je het ook zo kunnen vertalen: Omwille van Mijn Naam maak Ik mijn neus lang. Er staat wat ook in Exodus 34 staat. Zou God zijn neus soms lang maken voor ons? Of modern gezegd: Zou God een langer lontje krijgen? Dat geeft een persoonlijk beeld van Hem in plaats van een abstract beeld.
Wat een God! Hij doet dat ook vanwege zijn roem, zegt Hij (vers 11). Het Hebreeuwse woord hier gebruikt is tehillah – lofprijs. Omwille van zijn roem in de wereld, liet God Israël voortbestaan.

Frustratie

Dat doet mij denken aan een ander moment waarop God zich van zijn meest menselijke kant laat zien in zijn omgang met Israël en uit frustratie bijna een abrupt einde maakt aan het volk. Wanneer de verspieders uit het Beloofde Land terugkeren, loopt het in de woestijn bijna uit op een drama wanneer Gods geduld op raakt. Mozes kan nog net tussenbeide komen, waarop God zich bedwingt. Voor de tweede keer overigens (Exodus 32:9-14).
De twaalf spionnen keerden terug van hun tocht door het land en, behalve Jozua en Kaleb, verspreidden ze een kwaad gerucht onder het volk en injecteerden het met hun ongeloof. Ze zeiden: Dat land verslindt zijn inwoners en wij kunnen het niet nemen omdat daar reuzen wonen! Wij zijn slechts sprinkhanen in hun en onze eigen ogen. Als wij het binnentrekken, gaan wij zeker ten onder (Numeri 13:32-33)!
Door angst gegrepen begint het volk te huilen: “Dan hadden wij beter in Egypte om kunnen komen. Laten wij een andere leider aanstellen die ons terugbrengt!” Wanneer Jozua en Kaleb hen daarop tegenspreken, worden zij bijna gelyncht. Daarop grijpt God in. God staat ineens tussen hen in en dreigt het volk om te brengen en met Mozes helemaal opnieuw te beginnen. “Ga aan de kant, Mozes, Ik roei ze uit! Genoeg is genoeg.” Gods geduld lijkt op en zijn frustratie compleet.
Maar dan herinnert Mozes God aan wat Hij over zichzelf gezegd heeft (Exodus 34). “Maar U bent toch lankmoedig, groot van goedheid en vergevend? Doe het niet. Vergeef hen toch! Denk bovendien aan uw reputatie. Wat zullen de volkeren wel niet van U zeggen?! Dat U onmachtig bent!” God antwoordt: “Op jouw gebed vergeef Ik hen. Evenwel zal niemand het land zien.” Het volk kreeg genade maar ook Gods gerechtigheid (Numeri 14:1-24).

Wat een voorbeeld van God zelf: Hij bedwingt zich. Hij laat zich zelfs ompraten. Als je kwaad wordt, dan is het wijs om eerst tot tien tellen voor je iets zegt waardoor de vlam in de pan slaat. Wees als God. Wie een lange neus heeft is wijs maar wie een kort lontje heeft verheft zotheid (Spreuken 14:29).
Als Hij naar ons en de wereld van nu kijkt, zou Hij ons dan wel eens door elkaar willen schudden? Toch, wanneer het op boosheid aankomt, heeft God een lange neus.

 

Artikel 4 (Opwekking Magazine 672) – De kus van God: zijn goedheid

God openbaarde zich aan Mozes (Exodus 34). In een vervolgserie staat Stef Schagen stil bij de verschillende karaktereigenschappen die God in dit gedeelte over zichzelf zegt. Deze keer: zijn goedheid.

In Exodus 34 lezen we hoe God zichzelf beschrijft in zijn ontmoeting met Mozes. Hij is groot van gunst en trouw, goedheid bewarende voor duizenden.

Zou God ons een keer zat zijn en ermee op willen houden? Je zou dat haast denken als je het nieuws aanzet en merkt dat er telkens problemen zijn. Is het op de ene plek rustig geworden, dan ontvlamt er ergens anders ineens een oorlog. Zonde lijkt maar niet te stoppen.
Gelukkig hoeven wij daar niet over te beslissen, en God heeft geen kort lontje als het op zijn frustraties aankomt. Hij bedwingt zich. Hij heeft een ‘erech apayim’, ‘een lange neus’, schreef ik de vorige keer naar aanleiding van Exodus 34:6, Gods eigen verklaring over zichzelf aan Mozes. Alhoewel je zou verwachten dat God zijn gerechtigheid eens onbeteugeld los zou willen laten op aarde, houdt Hij zich in. Dat is nou onze God! Hij is niet als wij. Gelukkig maar. Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden tegelijk (Mattheüs 5:45). Zijn zachte linkerhand beteugelt zijn harde rechter.

Tranen

Ik denk wel eens dat als God ons ziet, Hem de tranen in de ogen springen: tranen van liefde en verrukking, en misschien ook tranen van verdriet om onze zonden en situaties. Hij is zó bewogen met ons, zó begaan met ons, dat zijn hart smelt wanneer Hij ons aan ziet komen, waarna zijn woede in een ogenblik bedaart. De verloren zoon die thuiskomt, in de beroemde gelijkenis in Lukas 15, maakte dat mee. Nadat hij tot inkeer kwam en terugkeerde, was zijn vader zó verrukt om zijn zoon weer terug te hebben, dat hij hem om de nek vloog. Hij vergat dat zijn zoon van alles had uitgespookt wat niet door de beugel kan, en zijn erfenis had verkwanseld. Hij overlaadde zijn zoon met goedheid in plaats van hem de straf van gerechtigheid te geven. De vader vierde feest, liet het gemeste kalf slachten, herstelde de zoon in zijn eer en poogde ook zijn broer erbij te halen (Lukas 15:20-32).
De vader had er misschien wel recht op hem over de knie te leggen of weer weg te sturen, maar hij deed het niet. Zo is God, zegt Jezus. Hij kent ons probleem. Hij is blij ons te zien. Misschien was je bang voor de zweep maar kreeg je van Hem in plaats daarvan een zoen? Die kus van God op je voorhoofd is zijn goedheid, zijn vriendelijkheid, zijn grote liefde. Hij doet wat je niet verwacht.

Rijkdom

Gods goedheid is overvloedig. Dat zegt God nadrukkelijk over zichzelf tegen Mozes, in Exodus 34 vers 6 en 7. Hij zegt dat Hij ‘groot van gunst en trouw’ is, ‘vriendelijkheid bewarende voor duizenden’.
Deze verklaring begint met de goedheid van God te versterken door er ‘rav’ (רַב) aan toe te voegen, ‘groot in’, ‘rijk aan’, en het gaat in vers 7 verder met ‘gunst bewarende voor duizenden’. Letterlijk staat er dat God van zichzelf zegt dat Hij ‘rijk aan vriendelijkheid, goedheid, gunst, affectie, en trouw, waarheid is’. Je krijgt er veel van wanneer je van Hem bent.
Wanneer je thuiskomt loop je regelrecht zijn vriendelijkheid in. Dat overkwam de verloren zoon, die overdonderd moet zijn geweest door zijn vaders reactie. Je zou jezelf gewoon tekortdoen door niet in zijn armen te springen! Sterker nog, in contrast met de afrekening die God houdt over ongerechtigheid tot op het derde en vierde geslacht, staat de vriendelijkheid en goedheid van God aan duizenden, tot in duizend geslachten (Deuteronomium 7:9). Zijn goedheid is bij Hem (Psalm 130:7), het reikt tot aan de hemelen (Psalm 57:11) en de aarde is er vol van (Psalm 33:5)!

Gods ‘chesed’

Misschien dat je nu denkt: o, dat lijkt mij wel wat. Ik wil die goedheid wel. Doe mij maar een Ferrari! Die is je van harte gegund en misschien dat die nog komt. Maar welvaart is niet waar Gods goedheid over gaat. De goedheid van God is dat Hij met je is omdat je van Hem bent. Wie een verbond met God hebben, krijgen zijn ‘chesed’ op hun leven, Gods speciale gunst. Abraham, Jozef, David, Daniël, Esther, Nehemia, Debora en Maria hadden het. Omdat zij van God waren, waren zij zijn chasidiem ( חֲסִידִֽים ), zijn gunstgenoten, en hadden zij zijn ‘chesed’, gunst (חֶ֥סֶד ). Zo is heel Israël het volk van Gods ‘chesed’, staat er: het volk dat Hij zijn gunst gaf (Psalm 85:9), het volk dicht bij Hem ( עַֽם־קְרֹב֗וֹ , Psalm 148:14), zijn oogappel (Zacharia 2:8). Het verbond dat zij in de Sinaï met God aangingen, maakte hen het volk van zijn gunst en wie in Christus is, is ook een van zijn chasidiem.
Jeremia wist dat. Hij schreef daarom in ballingschap dat, ondanks dat het volk over de knie ging, zij vanwege de chasdé Adonai ( חַֽסְדֵ֤י יְהוָה֙ ), de gunstbewijzen van de Here, niet waren omgekomen. Jeremia schreef er ook bij waarom: hij was niet vergeten wat God eeuwen eerder over zichzelf had gezegd tegen Mozes. Dus schreef hij: Want zijn barmhartigheden houden niet op ( כִּ֥י לֹא־כָל֖וּ רַחֲמָֽיו). Elke morgen zijn zij nieuw (Klaagliederen 3:22-23)! Ook al ga je bij God over de knie, Hij blijft van je houden, wist Jeremia. Het woord voor ‘houden niet op’ betekent ook ‘zijn nooit uitgegeven’. God heeft geen gat in zijn hand, maar in de winkel van de wereld raakt Gods portemonnee nooit leeg. Die is elke ochtend weer vol.

Gods chasidiem

Wanneer je eenmaal een van Gods chasidiem bent, dan heb je God aan je zijde en kun je aan zijn gunstbewijzen niet ontsnappen. Hij zal over je waken en je koesteren. Je kunt op Hem rekenen, op zijn bescherming en op alles wat je nodig hebt. Hij is trouw. Het is alsof God zijn hoofd uit de hemel steekt om te kijken of je iets nodig hebt en waarmee Hij je kan zegenen. Desnoods daalt Hij af en zoekt Hij je op om er zelf achter te komen (Exodus 3:7-8). Sterker nog, Hij maakt er een gewoonte van om zijn chasidiem met goedheid te bestoken: het Hebreeuwse werkwoord staat namelijk in de voortdurend voortgaande tijd (נֹצֵ֥ר חֶ֙סֶד֙).
God behoedt hun voeten (1 Samuel 2:9). Hij beschermt hun weg (Spreuken 2:8). Hij verlaat zijn chasidiem niet (Psalm 37:28). Hij bewaart hen en grist hen weg uit de hand van de goddelozen (Psalm 97:10). Al ben je als een pelikaan in de woestijn, God raakt je geen ogenblik kwijt (Psalm 102:7,14). Gods chasidiem verblijden zich in het goede van God (2 Kronieken 6:41). Vanwege Gods ‘chesed’ op hun leven, juichen zij met de hele schepping (Psalm 132:9, 145:10)!

Misschien dat er bij jou twijfels rijzen bij het lezen van Psalm 116:15. Heeft Hij zijn chasidiem wel echt op het oog? Hun dood is kostbaar voor Hem, zegt de psalmist. Is God zo verrukt over zijn gunstgenoten dat Hij ze bij zich wil hebben? De psalmist bedoelt hier niet dat God hun dood op het oog heeft, maar dat geen haar op hun hoofd gekrenkt zal worden zonder dat Hij het weet (Mattheüs 10:30). Tot aan hun dood kunnen zijn chasidiem op Hem rekenen en waakt Hij over hen.

Terwijl de Israëlieten door de hete woestijn zeulden en klaagden, wilde God Mozes overtuigen dat Hij goed is en het waard om achter Hem aan te gaan. Daarin klinkt een uitnodiging, ook voor jou: wil je een van Gods chasidiem worden?

 

Artikel 5 (Opwekking Magazine 673) – God laat er geen gras over groeien

In Exodus 34 lezen we hoe God zichzelf beschrijft in zijn ontmoeting met Mozes. In dit laatste deel in de serie gaan we in op Gods bewogenheid met mensen.

Goedheid bewarende voor duizenden en ongerechtigheid, overtreding en zonde vergevende, maar Hij houdt zeker niet onschuldig… (Exodus 34:7).
God is diep bewogen met mensen, vooral met hen die van Hem zijn. Dat wist Mozes zeker toen God aan hem voorbijging en over zichzelf tot hem sprak. Hij is begaan met ons, zijn chasidiem, schreef ik eerder. Wie zijn chesed hebben, zijn gunst, kunnen op Hem rekenen. Telkens opnieuw raakt Hij hen aan, springt Hij hen bij, komt Hij voor hen op, vergeeft Hij hen en redt Hij hen uit hun benarde situaties.

Vergeving

Wat mooi is in de Hebreeuwse tekst is dat de werkwoorden in de voortgaande tijd staan. Er staat: goedheid bewarende, zonde vergevende. De betrokkenheid van God is niet iets van één moment omdat je Hem een keer nodig hebt. Hij wil bij alles aanwezig zijn. Hij maakt er een gewoonte van. Hij snelt je tegemoet zodra Hij de kans krijgt. Is er iemand die aan zijn aandacht ontsnapt? Je kunt op Hem rekenen als je een van zijn chasidiem bent, en Hij vergeeft je als je gezondigd hebt en berouw toont. Wat een geweldige God!
Alhoewel God geduldig is, laat Hij de zonden niet onbenoemd. Recht is bij Hem recht en krom is krom en Hij kijkt niet de andere kant op. Hij houdt niet onschuldig, zegt God over zichzelf tegen Mozes. Hij benoemt je zonden zoals ze zijn. Sommigen nemen misschien een loopje met Gods genade en denken dat zij overal mee weg kunnen komen of alles goed kunnen praten, maar zo is God niet. Soms kom je oog in oog te staan met jezelf wanneer je Hem ontmoet.

Drie woorden

De drie Hebreeuwse woorden voor ‘ongerechtigheid, overtreding en zonde’ in vers 7 sommen eigenlijk alles op wat een mens verkeerd kan doen en denken:
עָוֹן וָפֶשַׁע וְחַטָּאָה .
Van rechts naar links lees je avon (ongerechtigheid, schuld, straf), pèsha (overtreding), chata’ah (een zondig iets, zonde). Ze staan in het enkelvoud, alsof God je zonden een voor een benoemt, en ze worden in één adem genoemd door de וְ, de letter waw, die ze verbindt. Allemensen, denk je, Hij laat er geen gras over groeien!
Deze drie woorden komen vaak samen terug in de Hebreeuwse Tenach (OT). Je vindt ze in Jesaja 59:12 waar de profeet alle zonden van Israël opsomt die ook wij doen. Je komt ze tegen in Psalm 32:5. David schrijft daar eerst dat zijn gebeente wegkwijnde omdat Gods hand zwaar op hem drukte. Maar daarna zegt hij dat God hem vergaf, toen hij zijn zonde, schuld en overtredingen niet bedekte maar open bij Hem op tafel legde. David was er zo verrukt over dat hij er gelijk achteraan schreef dat iedere chasid ( חָסִיד gunstgenoot) dat vooral ook moest doen. Ook in Psalm 51:1-4, na zijn overspel met Bathseba en de moord op Uria, noemt David de drie in één adem. Hij zegt daar eigenlijk: Mijn zonde is compleet! Ik heb gefaald.
Toen Jesaja en David zich beriepen op Gods genade, herinnerden zij zich niet alleen dat God tegen Mozes had gezegd dat Hij goed is. Zij kenden ook deze drie woorden die God tot Mozes had gesproken. Daarmee werd wat de theologieboeken is ingegaan als ‘de klassieke verklaring van Gods karakter’ de basis voor de rest van de Bijbel waardoor wij weten hoe God over dingen denkt.

Lo naqah

Alhoewel God vergeeft, ontkent Hij onze zonden niet en onze kinderen en kleinkinderen kunnen nog te maken hebben met de effecten, zegt Hij die dag tegen Mozes. In het Hebreeuws staat er וְנַקֵּה לֹא יְנַקֶּה: Hij houdt zeker niet onschuldig. Kwijtschelden doet Hij niet zomaar.
Het Hebreeuwse woord is נָקָּה, naqah, en het betekent ‘leeg zijn’. God ziet je zonden voor wat zij zijn. Hij ziet ze niet voor leeg aan alsof ze geen betekenis voor Hem hebben. God maakt er ook niet iets anders van en rekent ze je vol aan.
Naqah betekent ook:
 Rein zijn. Je zonden maken je vuil, zegt God, en dan heb je het nodig om schoongewassen te worden.
 Vrij zijn. Je zonden houden je gebonden en de zondemacht neemt je gevangen. Je hebt er bevrijding van nodig.
 Ongestraft zijn. Ook dat gebeurt bij God niet zomaar, zegt Hij. Alhoewel Jezus later onze straf op zich nam (Jesaja 53:5), gaat God aan de effecten van zonde niet voorbij en zelfs je nageslacht kan met de schadelijke effecten opgescheept zitten. Dat zou ons moeten bewegen tot heiligheid in het besef dat God wel aan onze kant staat maar geen compromissen sluit.

Jezus maakt vrij

Misschien zeg je nu wat Paulus schreef in Romeinen 7: “Help! Ik voel mij vuil en doe steeds wat ik niet wil, zonde. Ik ben gevangen, hoe word ik vrij?! En hoe word ik weer schoon? Ik ellendig mens!”
God weet precies wat je nodig hebt. Hij hoopt dat je met Paulus zult zeggen: Alle dank voor Jezus Christus onze Heer (Romeinen 7:24-25)! Ga tot Hem. De Zoon maakt waarlijk vrij (Johannes 8:36). Kom bij het kruis. Wie bij het kruis is geweest, gaat vrijuit en wie het Lam heeft ontmoet, heeft leven. Het bloed van Jezus is voldoende om je weer rein te verklaren (Johannes 1:29). Al waren je zonden scharlaken, zij worden weer wit als sneeuw (Jesaja 1:18). Iedereen die Jezus wil aannemen, is welkom.

Superlatieven

Nadat God klaar was met zijn karakter te beschrijven, kwam Mozes superlatieven tekort om te reageren. Hij moet sprakeloos zijn geweest! Het enige dat hij kon doen was buigen. Dat deed hij dan ook, staat er: tweemaal. En Mozes haastte zich en boog naar de aarde, hij boog zich diep (34:8). Als je God ontmoet, kun je dan iets anders? Wie had Hem ooit van zó dichtbij meegemaakt en over zichzelf horen spreken?! Gods openbaring aan Mozes was compleet.
Mozes had bij de braamstruik Gods hart horen bonzen voor zijn chasidiem, de Israëlieten die verdrukt werden (Exodus 3:7-9). Hij had Gods roep gehoord om hun bevrijder te worden (Exodus 3:10). Hij had Gods machtige arm meegemaakt toen Hij voor hen opkwam in Egypte (Exodus 5-12). Hij had Gods kracht gezien toen de zee voor zijn ogen openspleet met de Egyptenaren op hun hielen (Exodus 14). Op de oever aan de overkant had hij met Mirjam en het volk verwonderd gezongen: “Wie is als U?! Niemand is aan U gelijk!” (Exodus 15:11). Daarna had hij Gods indrukwekkende verschijning op de berg Sinaï meegemaakt en zijn wet ontvangen (Exodus 19-24). Nu had Mozes Gods karakter leren kennen, en het enige wat hij kon doen was buigen.

Mozes reageerde direct. וַיְמַהֵר מֹשֶׁה וַיִּקֹּד אַרְצָה וַיִּשְׁתָּחוּ , staat er in het Hebreeuws. En Mozes haastte zich en hij boog naar de aarde en boog diep, וַיִּשְׁתָּחוּ . De Hebreeuwse vorm van het laatste werkwoord is een zeldzame hishtaphel. Het betekent je languit voorover werpen. Mozes boog eerst diep zoals iemand doet voor een superieur, en met die reactie liet hij zijn respect voor God zien. En daarna wierp hij zich languit voorover als een teken van zijn overgave.
Zouden wij dat ook niet moeten doen? In Psalm 99:5 roept David daartoe op met hetzelfde woord: Verhoog de Here onze God en werp jullie neer voor zijn voetbank. Heilig is Hij.